HUMAN RESOURCES BASICS
De student kan
1. de regelgeving betreffende ethische en deontologische keuzes in het HR-beleid verklaren.
2. de beroepsspecifieke kenmerken van de HR-functie in het domein van personeelswerk ontleden en verbinden aan de HR-cyclus zodat de personeelswerker een correct, authentiek en professioneel contact binnen de organisatie hanteert.
3. de geschikte HR-instrumenten kiezen en toepassen weliswaar in een vereenvoudigd en duidelijk omschreven referentiekader. Het betreft volgende HR-technieken: werven, selecteren, onthaal, organiseren van performance, beoordelen, belonen en ontwikkelen.
4. de missie, visie, kernwaarden en doelstellingen van een organisatie schrijven.
5. de HR-instrumenten en daarmee samenhangende rollen en processen (werven, selecteren, onthaal, organiseren van performance, beoordelen, belonen en ontwikkelen ) herkennen en in het belang van de organisatie inzetten.
SOCIAL CASEWORK
De student
6. kan het social casework, de interventies van het EDDA-model en de EDDA-vaardigheden, het procesmatig en het integraal werken met cliënten en hun omgeving situeren en beschrijven.
7. kan concrete werkinstrumenten beschrijven en verklaren alsook hanteren in praktijkgerichte casussen.
8. kan het belang van de relatie in het EDDA-proces toelichten binnen het methodisch denken en handelen.
9. kan, gekoppeld aan de actoren, de EDDA-interventies, -vaardigheden en -attituden benoemen en toelichten. Tevens kan hij de spanningsvelden van en tussen de actoren benoemen.
10. (h)erkent het belang van het krachtengericht en integraal werken binnen het hele hulpverleningsproces en kan dit theoretisch toelichten en kaderen binnen het EDDA-model.
11. kan empowerment en het emancipatorisch handelen verklaren, alsook de betekenis hiervan bespreken voor de houding, de rol en het mandaat van de hulpverlener.
12. kan het belang van een onvoorwaardelijke, authentieke, emancipatorische en empowerende houding en dit in het belang van het uitbouwen van een ‘relatie’ met de cliënt en zijn actoren bespreken en hanteren in eenvoudige gesprekken.
13. kan de explorerende gespreksthema’s toepassen in authentieke casussen. Tevens (h)erkent de student het belang van het beheersen van gesprekstechnieken (op elementair niveau) om de situatie te exploreren, in dialoog met de cliënt en andere actoren te gaan over de diagnose om hulpverleningsdoelen te formuleren. De student kan deze gesprekstechnieken in een eenvoudig gesprek toepassen.
14. leert gebruik te maken van gesprekstechnieken (op een elementair niveau) om een professioneel contact te maken en aan te sluiten bij het krachtenperspectief en het integraal werken vanuit een houding van niet weten. (IIC)
15. kan het belang van ‘taal’ en het invoegen met taal als bindmiddel van methodisch werken toelichten (IIC).
16. kan praktijken van krachtengericht en integraal werken verklaren alsook de betekenis toelichten voor de taak, de rol en de attitudes van de hulpverlener. De student kan deze begrippen eveneens verbinden aan de verschillende interventies van het EDDA-proces.
17. kan het belang van omgevingsgericht werken verklaren als ook de betekenis toelichten voor de taak, rol en attitudes van de hulpverlener tijdens het hulpverleningsproces.
18. kan het belang van een ethische inschatting tijdens de EDDA-interventies verklaren.
19. kan het belang om het netwerk van de cliënt te exploreren en het netwerk te betrekken in het hulpverleningsproces bespreken.
20. kan de besproken werkinstrumenten hanteren om aansluiting te krijgen bij de taal, betekenisgeving en verwachtingen van de cliënt en diens situatie.
21. kan het theoretisch kader betreffende het handelingsplan toelichten, en kan hulpverleningsdoelen formuleren conform het SMART-principe en een handelingsplan opmaken.
(IIC : internationaal en intercultureel competentiekader)