De student kan
1. het begrip recht omschrijven en de essentiële kenmerken ervan opnoemen.
2. aantonen dat elk subjectief recht een grondslag vindt in het objectief recht.
3. het begrip objectief recht omschrijven, de kenmerken ervan benoemen en illustreren aan de hand van voorbeelden.
4.het begrip subjectief recht omschrijven, de kenmerken ervan kunnen benoemen en illustreren aan de hand van voorbeelden.
5.de verschillende soorten subjectieve rechten omschrijven, de kenmerken ervan kunnen benoemen en illustreren aan de hand van voorbeelden en het belang van het onderscheid ervan kunnen beschrijven en illustreren aan de hand van voorbeelden.
6. de rechtsregels indelen volgens inhoud, territorium en afdwingbaarheid.
7. het onderscheid tussen regels van aanvullend recht, dwingend recht en openbare orde beschrijven en illustreren aan de hand van voorbeelden.
8. het onderscheid tussen strafrechtelijke sancties en burgerrechtelijke sancties omschrijven, illustreren aan de hand van voorbeelden, herkennen in media (kranten, tijdschriften, beeldmateriaal, etc...).
9. het doel van het recht omschrijven.
10. het fenomeen van vervreemding van het recht illustreren aan de hand van voorbeelden, omschrijven en de gevolgen ervan voor de samenleving in kaart brengen.
11. aan de hand van voorbeelden illustreren hoe de politieke macht gelegitimeerd wordt.
12. het principe van scheiding der machten historisch plaatsen en het belang ervan aantonen.
13. het begrip rechtsstaat beschrijven, het belang van de rechtsstaat omschrijven, de kenmerken van de rechtsstaat benoemen, het belang ervan aanduiden en illustreren aan de hand van voorbeelden.
14. het begrip federalisme beschrijven, het gevolg ervan omschrijven, de kenmerken ervan benoemen, het belang ervan duiden en illustreren aan de hand van voorbeelden.
15. de kenmerken van de Belgische staat beschrijven, het belang ervan kunnen duiden en illustreren aan de hand van voorbeelden en herkennen in verschillende media.
16. het begrip mensenrechten of fundamentele rechten of grondrechten kunnen beschrijven.
17. de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens historisch kaderen, het juridisch en feitelijk belang van de verklaring beschrijven, illustreren aan de hand van voorbeelden en herkennen in verschillende media. (IIC)
18. de mensenrechtenverdragen van de VN historisch kaderen, het juridisch en feitelijk belang van de verdragen beschrijven en illustreren aan de hand van voorbeelden en herkennen in verschillende media. (IIC)
19. het Europese Verdrag van de Rechten van de Mens en Fundamentele Vrijheden historisch kaderen, het juridisch en feitelijk belang van dit verdrag beschrijven en illustreren aan de hand van voorbeelden en herkennen in verschillende media. (IIC)
20. de bescherming van de mensenrechtenverdragen door de VN en het EVRM door het EHRM omschrijven en herkennen in verschillende media (IIC)
21. de verschillende grondrechten omschrijven, toelichten, illustreren aan de hand van voorbeelden, het belang ervan kunnen duiden in het algemeen en voor de beroepspraktijk van de welzijnswerker in het bijzonder.
22. de samenstelling, bevoegdheid, werkwijze en statuut van de federale wetgevende macht beschrijven, illustreren aan de hand van voorbeelden, herkennen in verschillende media.
23. de samenstelling, bevoegdheid, werkwijze en statuut van de federale uitvoerende macht beschrijven, illustreren aan de hand van voorbeelden, herkennen in verschillende media.
24. de samenstelling, bevoegdheid, werkwijze en statuut van de rechterlijke macht beschrijven, illustreren aan de hand van voorbeelden, herkennen in verschillende media.
25. de samenstelling, bevoegdheid, werkwijze en statuut van de wetgevende macht van de gemeenschappen en gewesten beschrijven, illustreren aan de hand van voorbeelden, herkennen in verschillende media.
26. de samenstelling, bevoegdheid, werkwijze en statuut van de uitvoerende macht van de gemeenschappen beschrijven, illustreren aan de hand van voorbeelden, herkennen in verschillende media.
27. de samenstelling, bevoegdheid, werkwijze en statuut van de provinciale en gemeentelijke politieke instellingen beschrijven, illustreren aan de hand van voorbeelden, herkennen in verschillende media.
28. de uitdagingen voor de EU in de toekomst benoemen, toelichten, illustreren aan de hand van voorbeelden en herkennen in de media.
29. de bevoegdheden van de EU organen benoemen, toelichten, illustreren aan de hand van voorbeelden en herkennen in de media.
30. het belang van de VN duiden en illustreren aan de hand van voorbeelden.
31. de uitdagingen voor de VN in de toekomst benoemen, toelichten, illustreren aan de hand van voorbeelden en herkennen in de media.
32. de bevoegdheden van de VN hoofdorganen benoemen, toelichten, illustreren aan de hand van voorbeelden en herkennen in de media.
33. de Raad van Europa historisch kaderen, de werking en het belang van deze organisatie omschrijven, illustreren aan de hand van voorbeelden en herkennen in verschillende media.
34. de juridische bronnen hanteren en werken met een codex.
35. kritisch denken; de rechtsregels in hun maatschappelijke context plaatsen.
(IIC : internationaal en intercultureel competentiekader)