De student kan
1. het begrip rechtsubject beschrijven.
2. de verschillende persoonlijkheidsrechten omschrijven, de kenmerken ervan kunnen benoemen en illustreren aan de hand van voorbeelden en het belang ervan kunnen beschrijven en illustreren aan de hand van voorbeelden.
3. de verschillende soorten subjectieve rechten omschrijven, de kenmerken ervan kunnen benoemen en illustreren aan de hand van voorbeelden en het belang van het onderscheid ervan kunnen beschrijven en illustreren aan de hand van voorbeelden.
4.de voornaamste begrippen en rechtsfiguren uit het personen-en familierecht benoemen, uitleggen en situeren in een groter geheel.
5. de begrippen bloedverwanten en aanverwanten kunnen omschrijven en het belang van het onderscheid er tussen kunnen beschrijven en illustreren aan de hand van voorbeelden.
6. de voornaamste begrippen en rechtsfiguren uit het afstammingsrecht benomen, uitleggen en situeren in een groter geheeld.
7. de verschillende samenlevingsvormen benoemen, omschrijven, het belang van het onderscheid er tussen duiden, en illustreren aan de hand van voorbeelden.
8. de verschillende familiale onderhoudsverplichtingen benoemen, beschrijven, illustreren aan de hand van voorbeelden.
9. de relevante wetgeving inzake personen-en familierecht in het wetboek terug vinden, interpreteren en eventueel toepassen in een eenvoudige casus.
10. het begrip rechtshandeling beschrijven.
11. de geldigheidsvereisten van de rechtshandeling benoemen, beschrijven, het onderscheid er tussen illustreren aan de hand van voorbeelden.
12. de begrippen absolute en relatieve nietigheid beschrijven alsook de kenmerken ervan, het onderscheid ertussen illustreren aan de hand van voorbeelden.
13. de gevolgen van de nietigheid beschrijven, illustreren aan de hand van voorbeelden.
14. de diverse bewijsmiddelen beschrijven, het belang en de toepasselijkheid ervan omschrijven en illustreren aan de hand van voorbeelden.
15. het belang aanduiden van het bijhouden en uitspelen van bewijsstukken aan de hand van concrete voorbeelden.
16. het belang van het geschrift illustreren aan de hand van regels en concrete voorbeelden.
17. de verschillende soorten aansprakelijkheden beschrijven, het belang van het onderscheid ervan illustreren aan de hand van de gevolgen ervan en concrete voorbeelden.
18. het begrip buitencontractuele aansprakelijkheid beschrijven; de verschillende vormen van buitencontractuele aansprakelijkheid beschrijven, de gevolgen ervan beschrijven en toepassen in casussen.
19. het begrip buitencontractuele aansprakelijkheid beschrijven; de verschillende vormen van buitencontractuele aansprakelijkheid beschrijven, de gevolgen ervan beschrijven en toepassen in casussen.
20. de verschillende vormen van buitencontractuele aansprakelijkheid beschrijven, de gevolgen ervan beschrijven en toepassen in casussen.
21. het onderscheid onderkennen tussen verbintenissen uit overeenkomst en verbintenissen buiten overeenkomst.
22. de geldigheid van contracten analyseren en beoordelen.
23. de basisbeginselen van het contractenrecht beschrijven, de gevolgen ervan beschrijven en toepassen in casussen.
24. de verschillende soorten van contracten kunnen benoemen, beschrijven, vergelijken met elkaar, het belang van het onderscheid ervan kunnen duiden.
25. de uitvoering van overeenkomsten en de gevolgen van een eventuele wanprestatie beoordelen.
26. de relevante artikels uit het Burgerlijk Wetboek m.b.t. het verbintenissenrecht vinden en toepassen.
27. de wetgeving in verband met schuldhulpverlening en (sociale) huurrecht toelichten en toepassen in casussen.
28. begrippen gerelateerd aan verzekeringen verklaren en in context plaatsen.