- De student kan de aangeboden theorieën/kaders bespreken en kan deze inzetten bij analyses van casuïstiek om tot een methodische aanpak te komen.
- De student kan de aangeboden methoden bespreken en linken aan de 4 lagen en/of de 3 kenmerken van een methode.
- De student kan de (eerder) aangeboden methoden, theorieën en kaders vergelijken met elkaar, waarbij hij/zij de meerwaarde, de verschillen en de gelijkenissen kan bespreken.
- De student kan methodisch handelen. Hij handelt hierbij vanuit een visie en doelgericht, treedt verbindend in relatie met de werknemer en/of leden van zijn systeem en hanteert diverse gesprekstechnieken.
- De student kan op basis van de eindcompetenties van gespreks- en rapportagetechnieken van het eerste jaar diverse gesprekstechnieken herkennen en hanteren in gesprekken, alsook schriftelijk rapportage technieken hanteren.
- De student kan gesprekstechnieken hanteren om een professionele relatie aan te gaan en om aan te sluiten bij de werknemer. (IIC)
- De student kan het gehanteerde vakjargon verklaren en gebruiken op maat van de werknemer. (IIC)
- De student kan het belang van ‘taal’ en het invoegen/aansluiten met taal als bindmiddel van methodisch werken toelichten, illustreren aan de hand van voorbeelden en inzetten tijdens gesprekken. (IIC)
- De student kan betekenisgeving bevragen in een gesprek en op zoek gaan naar mogelijke motieven en verwachtingen van de diverse betrokkenen. (IIC)
- De student kan een gesprek voeren met een werknemer om vragen en verwachtingen te verkennen, met bijzondere aandacht voor het in kaart brengen en bevragen van het systeem, vanuit een krachtengericht perspectief.
- De student kan in dialoog treden met een werknemer waarbij de (hulp)vraag geëxploreerd wordt, hypotheses respectvol getoetst worden en diagnoses geformuleerd worden in functie van veranderingsgericht werken om finaal te komen tot duidelijk omschreven doelen.
- De student kan in dialoog met de werknemer de verantwoordelijkheid laten waar ze hoort (empowerment/emancipatorisch handelen).
- De student kan binnen het methodisch handelen steeds de juist professionele rol opnemen ten aanzien van de doelgroep. Bij het opnemen van deze rol handelt hij vanuit een kritische houding, gaat steeds in dialoog met de doelgroep, toont echtheid en veroordeelt niet, is oprecht en authentiek en zorgt ervoor dat hij steeds versterkend en verbindend werkt.(IIC)
- De student kan aan de hand van een casus (culturele) verschillen, misverstanden in communicatie opsporen en in dialoog gaan hierover. (IIC)
- De student kan met de betrokken partijen in dialoog gaan over de (cultuurgebonden) communicatieverschillen/gelijkenissen (ICC)
- De student kan intercultureel communiceren. Bij het oefenen in gesprekken demonstreert de student een onbevangen, respectvolle en open houding, toont betrokkenheid en erkent de inzet van de andere binnen het communicatieproces. (ICC)
- De student kan zich in zijn denken en handelen laten leiden door de kernwaarden en basisattituden van een sociaal werker.
- De student kan reflecteren en leren over het eigen professioneel handelen tijdens werkzittingen (oefengesprekken, rollenspelen, inleefoefeningen, reflectie als leermoment …).
- De student volgt actuele ontwikkelingen binnen personeelswerk en kan zelfstandig (aangeboden) vakliteratuur verwerken.
(IIC : internationaal en intercultureel competentiekader)